Het gebeurt niet vaak dat je bij het lezen van een tekst van je sokken wordt geblazen. Jarl van der Ploeg heeft dat wel gepresteerd! Hij weet op een geniale, lekker weglezende manier, met humor, hedendaagse gebeurtenissen in Italie te beschrijven en die op een natuurlijke manier te laten samensmelten met geschiedkundige kennis en insider-informatie.
Zelfs als je normaliter een broertje dood hebt aan geschiedkundige informatie, tóch blijf je zijn boek ‘Wegens vakantie gesloten’ lezen. Je steekt er iets van op, het is vermakelijk en luchtig geschreven, maar zijn teksten zijn ook gespeend van kritische noot. Maar wel op een manier die (meestal) een glimlach op je gezicht tovert.
Met zijn scherpe pen laat hij je in verschillende hoofdstukken kennismaken met de Italianen. Herkenbaar, hilarisch, verbazingwekkend en soms tenenkrommend beschamend; zijn dat ook Italianen? Zelfs voor de gevorderde Italiëliefhebber zitten er nog meer dan voldoende nieuwigheidjes in. Het boek leest als een trein.
Als je het hieronder opgenomen hoofdstuk leest over van der Ploegs aanwezigheid bij het bezoek van Willem-Alexander en Maxima aan Paus Francesco, snap je wat we bedoelen.
Jarl van der Ploeg
Jarl van der Ploeg is correspondent voor de Volkskrant in Italië en publiceerde de afgelopen drie jaar talloze reportages over il belpaese. Zijn boek verscheen aan het begin van de zomer en geeft je een origineel inkijkje in het Italiaanse leven. Van der Ploeg komt ’s zomers al zijn leven lang in Italie. Die zomer is de kapstok om je meer te vertellen de carattere, volksaard, van de Italianen.
Het boek 'Wegens vakantie gesloten'
Wie Italië wil begrijpen, moet Italië in augustus leren begrijpen. Het is een maand zo machtig dat al het andere ervoor moet wijken; de politiek, de maffia, het voetbal, zelfs de kerk. Augustus is de maand waarin puberliefdes opbloeien en twintigers met hun strakke, zoute lijven door de branding flaneren. Het is de maand van de zoete watermeloen en van een bord spaghetti alle vongole in Rimini, Ventimiglia of Pietrasanta; stranden waar de warme wind ’s middags waait die je ’s avonds laat dansen aan zee.
Waarom liggen linkse politici op Toscaanse stranden, terwijl die van rechts juist in Emilia-Romagna zonnen? Waarom drinken Italianen zo weinig tijdens hun strandfeesten en hoezo is de zee altijd leeg tussen een en vier ’s middags? En, zeker niet onbelangrijk, waarom moet je op een Italiaans strand nooit naast een oud vrouwtje zonder smartphone gaan liggen?
Je weet dit en heel wat meer antwoorden als je het boek uit hebt.
- Paperback
- ISBN: 9789038806617
- Prijs: € 20
- Bestel Wegens vakantie gesloten van Jarl van der Ploeg
Hoofdstuk uit het boek 'Wegens vakantie gesloten'
DIE GODDELIJKE ZOMER
‘Deze kant op, alstublieft,’ wees het hoofd van de pauselijke hofhouding koning Willem-Alexander en koningin Máxima naar links. De twee volgden zijn uitgestoken arm en liepen, over het spiegelgladde marmer van de Sala Clementina en door een erehaag van oranje-blauwe Zwitserse Gardisten, richting de Sala del Tronetto waar opeens de paus voor ze stond, pontificaal zoals het woord bedoeld is.
Omdat de krant had gevraagd voor mijn vakantie nog een stukje te tikken over het staatsbezoek van Willem-Alexander aan Vaticaanstad, en ik ook de kwaadste niet ben, kocht ik die avond ervoor een nieuw pak en reed ik ’s ochtends braaf op mijn scooter richting het Apostolisch Paleis, pal naast de Sint-Pieter. Het was een zwart pak, want dat was volgens de uitnodiging een vereiste voor mannelijke bezoekers van de paus.
‘Your Holiness,’ hoorde ik Willem-Alexander zeggen terwijl hij zijn hand uitstak, ‘what a fantastic welcome.’ ‘Buenos días,’ volgde ook de zwartgesluierde koningin Máxima terwijl ze een elegante kniebuiging maakte. ‘Buenos días,’ antwoordde de paus, waarna er direct een glimlach doorbrak op zijn gezicht. ‘Buenos días,’ herhaalde hij liefdevol. De twee keken elkaar stralend aan, alsof slechts het protocol beide Argentijnen ervan weerhield elkaar eens stevig te knuffelen.
‘Alsof twee oude vrienden elkaar weer zien,’ schreef ik op in mijn notitieboekje. Ik was, op ongeveer anderhalve meter afstand, immers getuige van de derde ontmoeting in vier jaar tijd tussen het koninklijk paar en Franciscus. Ze waren aanwezig bij zijn inhuldiging in 2013 en daalden later nogmaals naar Rome af voor een privéaudiëntie samen met hun drie dochters. Dat was opmerkelijk omdat de protestantse Oranjes nooit veel ophadden met het pontificaat, tot de rooms-katholieke Máxima naar het hof kwam.
Door het geklik van de fotografen heen hoorde ik Franciscus vragen hoe het met de drie kinderen was. ‘Goed. Ze wachten tot de vakantie begint,’ antwoordde Willem-Alexander in bijna vlekkeloos Spaans.
Het handjevol journalisten werd in een klein zaaltje naast de kamer van de paus in de wacht gezet en in mijn hoofd begon ik alvast aan het artikel voor de krant van morgen. Maar toen het gesprek 36 minuten later voorbij was en ik, onderweg naar de uitgang, besloot mijn moeder te bellen om te zeggen dat ik de paus had gezien en te vragen hoeveel jaar vagevuur mij dat volgens haar zou schelen, hield de perssecretaris van het Vaticaan mij staande: ‘Vind je het anders leuk de paus zelf ook even te ontmoeten?’ Ik dacht dat hij een grap maakte, maar de perssecretaris bleef mij strak aankijken. Hij wachtte daadwerkelijk op een antwoord.
Voor dat moment in de Sala Clementina speelden al mijn positieve kerkherinneringen zich af op vakantie in Italië. In Wageningen stond de kerk naast de school terwijl hij in Italië altijd naast een ijscowinkel leek te staan. De enige echte God moest daarom wel katholiek zijn, waarom zou hij er anders voor kiezen altijd die stugge Nederlandse godshuizen van baksteen te laten beregenen, terwijl hij de zwierige Italiaanse kerken van goud iedere dag van zon voorzag? Is het toeval dat hoe katholieker de wereld wordt, hoe aangenamer de zomers zijn?
Nee, want augustus en de Kerk zijn in Italië net zo onlosmakelijk met elkaar verbonden als augustus en het strand. Dat heeft een simpele reden: ieder Italiaans kind spendeert een groot deel van zijn zomerse jeugd in de kerk. Omdat kinderen in Italië een zomervakantie van ongeveer drie maanden hebben, terwijl hun werkende ouders het met plusminus 25 vakantiedagen moeten rooien, organiseert iedere Italiaanse parochie zogenoemde campi estivi: goedkope zomerkampen (ongeveer 250 euro voor een week) waar kinderen, begeleid door sportieve papen en een aantal ouders, de nabijgelegen bergen intrekken om te wandelen, spelletjes te spelen, te zingen rondom een kampvuur en als God het wil ook nog wat theologisch te overpeinzen. Je zou die kampen kunnen zien als een win-win-winsituatie. Ouders hebben even geen kinderen thuis, de kinderen mogen een week lang op dezelfde slaapzaal liggen als het meisje op wie ze al het hele schooljaar verliefd zijn en de Kerk wint als het goed is wat zieltjes. Tel daarbij op dat de zomer überhaupt pas begint zodra de Kerk dat zegt, en je begrijpt waarom veel Italianen brave katholieken zijn. Pas nadat Ferragosto op 15 augustus is gevierd, gaan Italianen richting het strand. Pas nadat Maria richting de Hemel gaat, barstla bella stagione los.
Toen ik in de zomer van 2018 een verhaal maakte over de ingestorte snelwegbrug bij Genua, waarbij 43 doden vielen, schreef ik per abuis dat de brug het begaf op ‘de dag voor Maria Hemelvaart’. Nooit – zelfs niet na stukken over klimaatverandering of de vluchtelingencrisis – kreeg ik meer boze brieven dan die dag.
‘Na zijn dood is Jezus, een goddelijk persoon, ten hemel gevaren,’ schreef een verbolgen lezer met in de cc ongeveer alle hooggeplaatste bazen bij de krant. ‘Op eigen kracht dus. Dat was de mens Maria niet gegeven: zij werd opgenomen. Vandaar dat op 15 augustus in veel katholieke landen Maria Tenhemelopneming wordt gevierd.’
Wat meneer Van Tongeren uit Naarden echter vergat te vermelden in zijn epistel was dat Ferragosto een nog veel langere geschiedenis kent. Sterker nog: Ferragosto stamt – zoals de meeste katholieke feestdagen
– uit pre-katholieke tijden. In dit geval uit het jaar 18 voor Christus toen Keizer Augustus de zogenoemde Feriae Augusti in het leven riep – de naar hemzelf en zijn eigen maand vernoemde festivals van Augustus. Die vonden plaats vanaf de 15e en hadden als bedoeling het einde van het oogstseizoen te vieren (het woord oogst is ook een afgeleide van augustus) en bovendien het einde van een periode vol zware lichamelijke arbeid. Een van ’s werelds eerste zomervakanties was geboren.
Toen de christenen de macht overnamen in Rome, besloten ze de heilig geworden datum te behouden en om te dopen tot de dag waarop Maria richting de hemel ging – weliswaar niet op eigen kracht, maar dat donderde blijkbaar niet. Sindsdien is iedere 15e augustus een dag vol feestelijke processies met Mariabeelden, met her en der nog wat vleugjes antieke oudheid. Paardenraces waren altijd een belangrijk onderdeel van de Feriae Augusti en paardenraces vormen nog altijd de kern van de Ferragostofeesten tijdens de jaarlijkse Palio op het Piazza del Campo in Siena – het mooiste plein ter wereld.
Benito Mussolini – nooit te beroerd om voort te bouwen op een traditie van de keizers – besloot tijdens zijn twintigjarige fascistische bewind ook een stempel te drukken op de belangrijkste Italiaanse feestdag. Il Duce besloot Italianen niet alleen vrij te geven, maar ze bovendien op vakantie te sturen. Hij introduceerde speciale Ferragostotreinen waarmee iedere Italiaan – arm of rijk – vanaf de 15e naar vakantieresorts aan het strand of de heuvels kon trekken, opdat iedereen kon zien voor welk prachtig land hun zoons nu eigenlijk stierven in den vreemde. Veel van Mussolini’s wetten werden na zijn twintigjarige dictatuur afgeschaft – het volledige koningshuis werd nota bene verbannen omdat het heulde met de fascist – maar het jaarlijkse uitje vanaf Ferragosto bleef in ere. Principes zijn leuk, maar het strand is leuker. En de vakantie aan dat strand begint sindsdien op 15 augustus.
De relatie tussen de Kerk en vakantie gaat overigens verder dan Ferragosto alleen. Bijna alle heiligendagen staan in Italië garant voor een vrije dag. Dat zijn heel veel vrije dagen omdat de katholieken een zelfs door God vergeten hoeveelheid heiligen hebben verzameld. Tot keizer Theodosius het christendom tot staatsgodsdienst bombardeerde, was het allemaal nog vrij overzichtelijk. Toen werd je uitsluitend heilig verklaard als je een martelaarsdood stierf, bijvoorbeeld als je – zoals Sint-Ignatius van Antiochië – voor de leeuwen werd geworpen in het Colosseum. Of wanneer je – zoals de heilige Agnes – weigerde te trouwen met een Romeinse edelman omdat je al beloofd was aan Christus (waarop je naakt door de straten van Rome werd gesleurd, opgesloten in een bordeel op het huidige Piazza Navona, later op de brandstapel werd gezet en toen het vuur zijn werk niet deed, werd onthoofd).
Toen het christendom eind vierde eeuw tot staatsgodsdienst werd verheven in het Romeinse Rijk, werden martelaren zeldzamer en kwamen er dus andere, makkelijkere manieren om heilig te worden verklaard. Het gevolg: men raakte de tel kwijt. Het is ondoenlijk in te schatten hoeveel heiligen er precies waren op welk moment in de geschiedenis. Op sommige momenten waren er meer dan tienduizend heiligen, soms minder dan driehonderd. Dat komt omdat er eens in de zoveel tijd een paus aantrad met opruimingsdrang. Zo schrapte paus Paulus VI in 1969 in een klap meer dan tweehonderd nepheiligen en charlatans van het tableau, maar creëerde Johannes Paulus II niet lang daarna weer 482 nieuwe heiligen en stond de teller van Paus Franciscus eind 2018 al op 860 nieuwe heiligen.
Vanwege die wildgroei aan heiligen en bijbehorende heiligendagen is niet meer op één hand te tellen hoeveel afspraken ik de afgelopen jaren moest verplaatsen vanwege het feest van San Gennaro, San Pietro e Paolo, San Matteo of Sant’Ambrogio. Iedere stad heeft een eigen patroonheilige en dus zijn eigen feestdag, die overigens stuk voor stuk fantastisch zijn om mee te maken. Op de dag van Santa Rosa in Viterbo bijvoorbeeld, hebben ze het lumineuze idee opgevat hun beschermvrouw te eren middels de Macchina di Santa Rosa – een gigantische siersteen van dertig meter hoog en vijftig ton zwaar die op iedere derde september door de smalle steegjes van de stad wordt getild door de honderd sterkste mannen uit de regio.
Iets soortgelijks geldt voor het geweldige Calendimaggio in Assisi en eigenlijk nog het meest voor het Festa di Sant’Agata in de Siciliaanse stad Catanië, waar de processie meer dan 24 uur duurt en waar de totale devotie van de bevolking een spectaculaire indruk achterlaat op ongelovige ketters zoals ik.
Al die feesten gaan – godzijdank – gepaard met veel eten. Klassiek zijn le grigliate – een soort barbecue met heel veel varken – tijdens Ferragosto, maar aan de Amalfikust moet je halverwege juli al waken voor de overdadige hoeveelheid alici fritte – gefrituurde ansjovis. In Umbrië geldt hetzelfde vanaf mei voor de onovertroffen porchetta.
En dan de toetjes. Rond kerst verschijnen in de supermarkten opeens muren van panettone: lang houdbare en vooral niet te vreten cakes waar desalniettemin 117 miljoen exemplaren per jaar van worden verkocht en die in elke stad weer anders heten – pandoro, bisciola, panone, bossolà, pandolce; verzin een Italiaans klinkende naam en het bestaat ergens als vieze zoete cake. In februari, als het carnaval begint, overspoelen de cenci, bugie, chiacchiere en crostoli de winkels – allemaal variaties op een gefrituurd soort koekje dat in eerste instantie doet alsof het luchtig is, tot je er zeven van ophebt en toch besluit de hoeveelheid calorieën op de bijsluiter te lezen. Daarna komen de nog zwaardere frittelle, castagnole, purcidduzzi en favette de winkels binnen en als vervolgens, rondom het feest van San Giuseppe half maart, de zeppole hun intrede doen, roep ik mijzelf meestal vloekend tot de orde en begin ik aan een dieet van water en brood – een voornemen dat ik laat varen zodra het weer tijd is voor het jaarlijkse feest in het dorpje Marino, waar ze de verrukkelijke traditie koesteren het water in de dorpsfontein een dag per jaar te vervangen door wijn.
Katholieke feestdagen zijn, met andere woorden, heilig in Italië. Heiliger zelfs dan het katholicisme zelf. Toen de eerdergenoemde opruimpaus Paulus VI in 1969 het heiligdom van Sint-Valentijn wilde schrappen – niemand kon bewijzen dat de beste man ooit had bestaan – werd hij volkomen genegeerd door feestvierende Italianen. Nog altijd sluiten in zijn geboorteplaats Terni alle scholen en overheidsgebouwen trouw hun deuren op 14 februari omdat Valentijnsdag hoe dan ook gevierd moet worden, met of zonder pauselijke zegen.
Soms heb ik het vermoeden dat het de Italianen eigenlijk geen snars uitmaakt wat hun geloof precies inhoudt, zolang ze hun lang houdbare cake maar mogen eten. Italianen zijn gewoontedieren, en die gewoonte schrijft nu eenmaal voor dat je katholiek bent. In werkelijkheid zijn ze veel bijgeloviger dan daadwerkelijk gelovig. Mij is al meermaals met stalen gezicht uitgelegd dat je geen lege schommelstoel mag laten schommelen omdat de duivel er dan in gaat zitten, dat je nooit met je vrouw kan trouwen als je tijdens het bezemen haar schoenen aanraakt en dat je geen peper mag knoeien en al helemaal geen zout, tenzij je het vrijwillig over je linkerschouder wegkiepert tenminste, want dan is het wel weer goed. Op hout kloppen werkt minder goed dan ijzer aanraken en er was ook iets met paraplu’s binnen in huis, maar dat ben ik vergeten omdat het in dit land toch nooit regent. Het belangrijkste echter, is il malocchio – het boze oog. Dat is een soort fluïde kwaad – een boze blik die allerhande ziektes veroorzaakt – dat volgens de antieke Romeinen al kon worden gestopt via de mannelijke genitaliën. Beroemd is bijvoorbeeld de fresco in Pompeï van de God met de Grote Lul. Deze Priapus, een zoon van Aphrodite en Dionysus (of Zeus, dat weet niemand meer), heeft namelijk een dusdanig groot apparaat, en is daar dusdanig trots op, dat hij altijd een weegschaaltje bij zich draagt waarop hij open en bloot zijn geval weegt. Hoe die Grote Lul het Boze Oog precies verdreef, is mij ontschoten, maar wel weet ik dat door de fortuinlijke lus van Priapus heel Napels met een fallussymbool rond zijn nek loopt (inmiddels enigszins gekuist, waardoor het nu meer op een rode peper lijkt). Ook is het nog altijd gebruikelijk om als man je genitaliën aan te raken als je het noodlot niet wilt tarten; knock on wood, maar dan anders.
Getallen roepen ook vaak wonderlijke associaties op. Ik zat ooit samen met mijn vriendin in een tuin in Umbrië aan een gigantische Italiaanse eettafel – zo’n tafel met een rood-wit geblokt laken erop en de magische eigenschap altijd vol met voedsel te staan, hoeveel je er ook van eet. Alles leek aanwezig: rode wijn, het zomerse gekraak van zangcicaden, een rij cipressen op een groene heuvel, een verkoelend zwembad, Italiaanse vrienden, noem de hele rambam maar op. En toch zag ik dat er iets ontbrak.
‘Moeten we niet wachten op hem of haar,’ wees ik naar die lege, maar wel degelijk gedekte plek aan tafel. ‘Hoe bedoel je?’ vroeg Gianluca, de man in wiens achtertuin dit zomerse bacchanaal plaatsvond. ‘Nou, is het niet onbeleefd om alvast met eten te beginnen terwijl we nog wachten op iemand?’ Het was geen loze vraag, want Italianen houden er meerdere vreemde eetregels op na. Rond etenstijd zie je standaard voor elk restaurant groepen mensen wachten, ook al zijn hun gereserveerde tafels binnen klaar voor gebruik. Zij vinden: als je met zijn achten hebt gereserveerd, ga je met zijn achten naar binnen. Alvast aan tafel wachten met een bier, is meer iets voor barbaren uit het noorden. In Italië geldt: samen uit, samen naar binnen.
Gianluca begon te lachen. ‘Nee, nee. Tel nu eens met hoeveel mensen we zijn. Twee, vier, acht, twaalf, dertien. Zie je? Jij begrijpt toch ook wel dat we niet met z’n dertienen aan een tafel kunnen zitten? Dat brengt ongeluk. Daarom heb ik ook voor nummer veertien gedekt.’
Tegen zoveel logica kon ik niet op, dus ik knikte begripvol. Ik veins wel vaker begrip wanneer ik met het bovenmenselijke word geconfronteerd. Niet lang daarvoor reed ik op mijn scooter naar een stampvolle Santa Maria Regina degli Apostoli, een kerk in het zuiden van Rome waar het die dag zwart zag van de devoot gebogen hoofden omdat er uitgeleide werd gedaan van de beroemdste duivelsuitdrijver van zijn tijd: de 91-jarige Gabriele Amorth. Amorth was een priester die tijdens zijn actieve carrière 70.000 uitdrijvingen zei te hebben volbracht: een gemiddelde van acht gevechten met de duivel per dag.
De Hollywoodfilm The Exorcist was een farce, zei Amorth ooit tegen een journalist. Niet omdat de film zou overdrijven, maar juist omdat het exorcistenwerk erin zou worden gebagatelliseerd. ‘Bij sommige van mijn uitdrijvingen had ik hulp nodig van zeven assistenten om de bezeten persoon in bedwang te houden. Meestal laat de duivel ze schreeuwen, maar ik heb ook meegemaakt dat hij ze glas, nagels of rozenblaadjes liet uitkotsen.’
Toen Amorth in 1985 als exorcist begon, beschouwden theologen duivelsuitdrijvingen nog als een achterhaald ritueel met veel gebeden, wijwater en onzinnige bevelen – ‘Vade retro satana’ – aan het adres van de duivel om het lichaam te verlaten.
Amorth bracht daar in rap tempo verandering in. Dankzij zijn positie als vertrouweling van zowel paus Franciscus als diens twee voorgangers werd de Internationale Vereniging voor Exorcisten een niet te negeren instituut in Vaticaanstad. Tijdens het pontificaat van Johannes Paulus II verscheen voor het eerst een gedetailleerde exorcismehandleiding en begonnen verscheidene pauselijke universiteiten opleidingen exorcisme aan te bieden. De pausen Johannes Paulus II en Benedictus xvi zouden zelfs persoonlijk uitdrijvingen hebben verricht en onder Franciscus liep het aantal officiële duivelsuitdrijvers in landen rondom de Middellandse Zee op naar ruim vijfhonderd. Per jaar zouden plusminus 500.000 Italianen een exorcist bezoeken om het kwaad in henzelf te bestrijden.
Wat mij vooral intrigeerde aan Amorth was dat hij, naast zijn uitdrijvingen – die vrijwel altijd in kleine kamertjes plaatsvonden zonder buitenstaanders of camera’s – ook actief probeerde de op het oog minder kwade uitingen van satan te bestrijden. Hij vond dat de boeken en films van Harry Potter verboden moesten worden omdat ze kwaadaardig waren; ze zouden kinderen doen geloven in zwarte magie en tovenarij. Iets soortgelijks gold volgens hem voor yoga, dat beoefenaars ontvankelijk zou maken voor het hindoeïsme en dus het valse geloof in reïncarnatie. Ook in abortus, condooms, echtscheidingen en uiteraard het homohuwelijk zag Amorth tekenen dat God macht aan het verliezen was ten opzichte van de gevallen aartsengel.
Een bewijs van die these zag hij in Krzysztof Charamsa – de met afstand vriendelijkste en meest innemende geestelijke die ik ooit ontmoet heb, maar die volgens Amorth volledig bezeten was door de duivel. Charamsa is een Poolse theoloog die in zeventien jaar tijd bliksemsnel carrière maakte in Rome bij onder andere de Congregatie voor de Geloofsleer (een instituut dat vroeger bekendstond als de inquisitie en nog altijd de zuiverheid van het katholieke geloof bewaakt), een ander invloedrijk adviesorgaan van de paus en een aantal pauselijke universiteiten in Rome.
Maar al die functies verloor hij toen hij aan de Italiaanse krant Corriere della Sera vertelde wie hij echt was. ‘Ik wil dat de Kerk weet wie ik ben: een homofiele priester die trots is op zichzelf. Die verliefd is en gelukkig.’ Het was de laatste dag dat Charamsa zijn priesterboord droeg. Binnen een uur werd hij ontslagen, verloor hij zijn uitkering, zijn pensioen, zijn woning vlak bij de prachtige San Pietro in Vincoli, al zijn meubels, zijn boeken, zijn collega’s – alles. Volgens de officiële uitleg overigens niet omdat hij homoseksueel was, maar omdat hij zich niet aan het celibaat hield. Niet lang daarna verhuisde Charamsa naar Barcelona, waar hij inmiddels samenwoont met zijn vriend.
‘Je kunt als homo een mooie carrière binnen de Kerk hebben,’ vertelde Charamsa mij in een parkje in de zon ergens ver buiten Rome, waar hij niet langer welkom is. ‘Als je je mond maar houdt, kun je belangrijk worden binnen de kerk. Maar aan één fundamentele emotie ontbreekt het: je kunt tijdens zo’n schizofreen bestaan nooit echt gelukkig worden. Voor mij werd dat een onoplosbaar conflict. Want het geloof moet toch juist draaien om geluk?’
Nooit eerder kwam zo’n vooraanstaand lid van de Kerk uit de kast. En dat heeft hij geweten. Hij kon zijn telefoon twee weken niet gebruiken omdat er zoveel telefoontjes, e-mails en Twitterberichten binnenkwamen. Vanaf die dag begon voor hem een geweldige bevrijding van angst en onderdrukking. Maar het leidde ook een nieuw soort repressie in. In Polen, zijn thuisland, werden voorpagina’s afgedrukt met koppen als ‘Duivel tegen de sociale orde’, ‘Vernietiger van de moraal’ en ‘Zieke perverseling’. Zelfs maanden later kreeg hij nog dagelijks berichten van over de hele wereld, in alle talen, waarin hij voor vuile pedofiel werd uitgemaakt.
‘Ik weet dat al mijn vrienden en collega’s binnen de Kerk last hebben van mijn coming-out. Iedereen met wie ik omging, is opeens verdacht. Ze zien homoseksualiteit daar als een besmettelijke ziekte. Het is een obsessie.’ Dat komt volgens Charamsa vooral vanwege de enorme hoeveelheid onderdrukte homoseksualiteit in Vaticaanstad. Volgens hem was minstens de helft van iedereen binnen het Vaticaan homo. Op vergaderingen waarop ze geacht werden te praten over de rol van de Moeder van Jezus binnen de Kerk, of die van de Heilige Geest, ging het vrijwel uitsluitend over het gevaar van homoseksualiteit.
‘Zie het als een soort emotionele paranoia. Omdat wij priesters bang zijn voor lhbt-mensen, doen we alsof ze zieke duivels zijn. Dat is een vorm van zelfverdediging. Want zodra wij inzien dat homo’s heel normale mensen zijn, wat voor leven hebben wij dan zelf geleid? Waarom zijn wij dan het Vaticaan in gevlucht? Waarom hebben we dan al die jaren onze eigen gevoelens onderdrukt in plaats van een normaal en gelukkig leven te leiden als openlijk homoseksueel?’
Het is een jaloezie die een ‘agressieve vervolging van alles wat lhbt is’ tot gevolg heeft, vertelde Charamsa. In de officiële doctrine van de rooms-katholieke kerk werden de laatste decennia paragrafen toegevoegd over dat een goede katholiek zijn huis niet verhuurt aan een homoseksueel stel, dat homo’s niet met kinderen mogen werken, enzovoort. ‘Het is je reinste discriminatie, vergelijkbaar met die in nazi-Duitsland.’
De homofobie waarover Charamsa sprak, heeft dankzij een stevige Vaticaanlobby bovendien een fikse invloed op Italië. In 2016 keurde het parlement een wet goed waardoor homostellen hun relatie eindelijk officieel kunnen registreren, maar niet voordat er in totaal zesduizend amendementen werden ingediend om het wetsvoorstel aan te passen. Dat terwijl Franciscus, vlak na zijn aantreden in 2013 nog zei: ‘Als iemand homo is en de Heer zoekt en goede wil heeft, wie ben ik dan om daarover te oordelen?’ Die woorden gaven homoseksuele mannen en vrouwen over de hele wereld hoop, zei Charamsa.
Charamsa hoopte toen dat er een serieuze discussie zou starten. Niet op basis van het achttiende-eeuwse beeld van homo’s, maar op basis van de wetenschap. ‘Kijk naar de discussie over de platte aarde, of over de zon die om de aarde heen zou draaien. Daarvoor heeft de Kerk eerst driehonderd jaar lang wetenschappers verbrand voor ze het gesprek aanging. Ik hoopte dat Franciscus dat proces zou versnellen.’
Dat is niet gebeurd, ondervond Charamsa aan den lijve. Na zijn coming-out sprak het Vaticaan zijn naam nooit meer uit, alsof hij nooit had bestaan, eigenlijk net zoals zijn geaardheid in de veertig jaar daarvoor officieel niet bestond. ‘En dat vind ik verschrikkelijk. Liefde is te belangrijk om driehonderd jaar lang te negeren. In het dagelijks leven merken maar weinig mensen dat de aarde om de zon draait, maar met liefde, doodgewone liefde tussen twee mensen, ligt dat zo anders. Niemand verdient een leven zonder liefde, terwijl dat precies is wat de Kerk van ons vraagt. Het is een van de ergste vormen van repressie die ik ken.’
Het totale onvermogen normaal met homoseksualiteit om te gaan is een van de vele redenen dat de katholieke kerk momenteel verwikkeld is in een van de grootste crises sinds haar ontstaan – een zin die veel zegt over een instituut dat al millennialange ervaring heeft met crises en schandalen. Kijk bijvoorbeeld naar paus Alexander VI , in wiens familiegeschiedenis rond het jaar 1500 naast ontrouw en broedermoord ook incest voorkwam, net als verraad en verkrachting, omkoping, vergiftiging, prostitutie en oorlog. De druk waar de katholieke kerk momenteel mee te maken heeft, is ongekend. Zelfs in Italië gaat nog maar een kwart van de bevolking wekelijks naar de mis.
Dat heeft meerdere redenen. Zo drukte de butler van paus Benedictus xvi een aantal jaar geleden een rits vertrouwelijke documenten achterover, waarin voor alle gelovigen zwart-op-wit te lezen was wat voor smerige machtspolitieke spelletjes er door hun herders werden gespeeld. Ze konden met hun eigen ogen zien dat de Kerk nog altijd een mekka is voor witwaspraktijken, fraude en belastingontduiking.
De rotste appel bleek de Romeinse curie; in feite de hofhouding van de paus bestaande uit met goud behangen bisschoppen die al een leven lang in Rome wonen en daar gewend waren geraakt aan een zekere levensstijl. Uit de butlerdocumenten bleek onder andere dat leden van de curie hun gratis stadspaleizen voor hoge bedragen onderverhuurden aan het gewone volk, stiekem belastingvrije sigaretten uit Vaticaanstad doorverkochten met winst, op grote schaal geld uitgaven dat eigenlijk bedoeld was als aalmoes, facturen declareerden voor niet-gemaakte kosten en nonnetjes als een soort moderne slaven inzetten als gratis schoonmaaksters en kokkinnen, of erger.
Het was dan ook geen verrassing dat de opvolger van Benedictus xvi, de huidige paus Franciscus, sinds zijn aanstelling vroomheid tot belangrijkste deugd bombardeerde. Gelijk bij zijn aantreden zei hij voortaan een ‘arme Kerk voor de armen’ te willen bestieren. De paus wil dat zijn Kerk wordt geleid door bescheiden pastors aan wie ‘de geur van schapen’ kleeft. Niet door een groep carrièrekardinalen voor wie het eurosymbool soms belangrijker lijkt dan het heilige kruis. Zelf probeert hij het goede voorbeeld te geven. Zijn laatste vakantie stamt bijvoorbeeld uit 1975, toen hij met een groep jezuïeten op retraite ging, en in plaats van de majestueuze bedden met zijden dekens in het Apostolisch paleis, verkiest Franciscus kamer 201 van Casa Santa Marta, een bescheiden gasthuis naast de Sint-Pietersbasiliek van minder dan tachtig vierkante meter. Ook draagt hij geen rode muiltjes van Prada, zoals zijn voorganger Benedictus xvi gewoon was, maar degelijke stappers van zwart leer.
Franciscus eist dat de curie zich naar zijn evenbeeld gedraagt. ‘Ik ben op weg naar een college van kardinalen dat werkelijk katholiek is,’ zei Franciscus in de zomer van 2018 tijdens een toespraak. Dat doet hij onder andere door de teugels wat strakker aan te trekken – alle leden van de curie moeten sinds kort aangeven waar ze tijdens hun zomers vertoeven om op die manier buitensporig vakantieplezier uit te bannen. Toch is ook Franciscus zich ervan bewust dat dergelijke regeltjes nauwelijks zoden aan de dijk zetten in een instituut dat al tweeduizend jaar lang op vrijwel dezelfde wijze wordt bestuurd en daarom een gigantische hoeveelheid tradities, regels, wetten, gebruiken en mores kent. Eigenlijk is één mensenleven onvoldoende om daadwerkelijk iets te veranderen. Twee mensenlevens zetten al meer zoden aan de dijk. En laat Franciscus – via het aanstellen van nieuwe kardinalen – nu hét middel in handen hebben waarmee hij over zijn graf heen kan regeren. Als de curie een hofhouding is, dan zijn de kardinalen de prinsen van de Kerk. Het zijn immers de kardinalen die bij het overlijden van de paus samenkomen in een conclaaf om uit hun eigen midden een opvolger aan te stellen. Zij beslissen dus of ze de lijn van Franciscus straks zullen voortzetten of niet.
Die dag dat ik Franciscus hoorde praten over een ‘werkelijk katholiek’ college van kardinalen, was dan ook de vijfde keer in vijf jaar tijd dat hij een rits scharlaken kardinaalsmutsen uitdeelde aan een serie nieuwe kardinalen. En ook ditmaal golden zijn keuzes als uitstekende graadmeters voor zijn politieke koers. Hij gaf bijvoorbeeld een kardinaalsmuts aan Désiré Tsarahazana: een pikzwarte Malagassiër met een grijze baard die niet alleen symbool staat voor Franciscus’ hang naar een wereldkerk, maar ook voor de afnemende macht van de klassieke aartsbisdommen. Tot voor kort werd je als aartsbisschop van een statig diocees als Milaan automatisch kardinaal. Onder Franciscus lijkt dat automatisme uit te sterven. Aartsbisschoppen van ooit onaantastbare bisdommen als Venetië en Parijs werden allemaal overgeslagen en Tsarahazana is niet eens afkomstig uit het belangrijke bisdom van Madagaskar, maar uit het nietige Toamasina.
Nog een goed voorbeeld: Konrad Krajewski uit Polen. Krajewski was als pauselijke aalmoezenier de drijvende kracht achter het daklozenprogramma van het Vaticaan. Hij liet douches voor de daklozen installeren achter de zuilengalerijen van Bernini, regelde slaapplekken voor ze en kappersafspraken, en in het appartement dat hem werd toegewezen door het Vaticaan liet hij gratis een Syrische vluchtelingenfamilie slapen.
Alle goede bedoelingen ten spijt: als Franciscus niet snel een einde weet te maken aan het met afstand grootste schandaal binnen de katholieke kerk – de gigantische beerput genaamd kindermisbruik – zullen alle veranderingen die hij doorvoert als totaal irrelevant worden afgeschilderd. Het is een beerput die inmiddels de hele Kerk in een stinkende nevel heeft gehuld en zelfs het pauselijk wit tot aan de oksels heeft bevlekt. De afhandeling van deze crisis – de grootste crisis van de katholieke kerk sinds de Reformatie – zal uiteindelijk bepalen wat voor kerk Franciscus achterlaat en hoe hij zelf zal worden herinnerd.
En eerlijk is eerlijk: die afhandeling gaat behoorlijk slecht. In 2019 werd de Australische kardinaal George Pell, de derde man van het Vaticaan, veroordeeld voor kindermisbruik – nooit stond er een hogere geestelijke terecht. Vlak daarvoor boden 31 Chileense bisschoppen collectief hun ontslag aan wegens betrokkenheid bij (het toedekken van) seksueel misbruik; een ongekende actie in de kerkgeschiedenis. Het voorlopig dieptepunt was de openbaring van het grootste Amerikaanse misbruikschandaal tot nu toe waarbij meer dan driehonderd priesters in de staat Pennsylvania – ‘roofdieren’ aldus de openbaar aanklager – gedurende zeventig jaar ten minste duizend minderjarigen misbruikten.
Deze cumulatieve imagoschade deed de paus er al eens toe besluiten diep door het stof te gaan. In aanloop naar een bezoek in 2018 aan Ierland – een land dat ook werd geteisterd door kerkelijke misbruikschandalen – schreef hij een brief aan alle katholieken wereldwijd waarin hij bezwoer kindermisbruik voortaan uit te bannen. Ook beloofde hij dat zijn instituut nooit meer een misbruikschandaal onder het tapijt zou schuiven.
Het leek een vooruitgang. Paus Johannes Paulus II noemde de beschuldigingen nog ‘gewelddadige aanvallen op de eerbiedwaardigheid’ van de Kerk en paus Benedictus xvi grossierde vooral in zwijgen en nietsdoen. Franciscus daarentegen beloofde direct bij zijn aanstelling in 2013 al een ‘zerotolerancebeleid’, en noemde misbruik ‘de schande van de Kerk’. Niet lang daarna richtte hij een commissie op om toekomstige seksschandalen te voorkomen en weer later beloofde hij een tribunaal te creëren om zogenoemde doofpotbisschoppen te kunnen bestraffen.
Daarmee ging paus Franciscus veel verder dan zijn voorgangers. Het aloude uitgangspunt binnen de Kerk – hoe kunnen we reputatieschade zoveel mogelijk beperken? – leek onder zijn gezag te veranderen in: hoe kunnen we het leed van de slachtoffers verzachten?
Tijdens zijn bezoek aan Ierland noemde de paus het misbruik achtereenvolgens een plaag, een open wond en een weerzinwekkende misdaad. ‘Maar,’ vatte de Ierse premier Leo Varadkar de groeiende scepsis over die excuses samen, ‘het is tijd dat al deze woorden ook tot daden gaan leiden.’
Want inderdaad: in de praktijk veranderde er nog helemaal niets. Sterker nog: hoe dieper de paus door zijn knieën gaat, hoe harder de kritiek aanzwelt. Dat is exact de reden waarom de doofpot voorheen zo’n veelgebruikt middel was binnen de muren van Vaticaanstad. Wie een beerput uitbaggert, kan stank verwachten.
Een mogelijke verklaring voor het gebrek aan echte verandering is de strijd die sinds Franciscus’ aanstelling woedt in Vaticaanstad. Zo is er een groeiende groep geestelijken – vooral leden van de curie – die de paus het liefst vandaag nog zien vertrekken. Zij hekelen zijn milde opstelling tegenover tweede huwelijken en noemen zijn linkse opvattingen een ‘ketterse interpretatie van de kerkelijke leer’. Het is goed mogelijk dat tegenstanders van Franciscus de paus via het misbruikschandaal zwart willen maken om hem definitief pootje te lichten. Een oerconservatieve aartsbisschop stuurde in 2018 een open brief naar de paus waarin hij het aftreden van Franciscus eiste. De paus zou in ten minste één geval een misbruikzaak in de doofpot hebben gestopt, aldus deze bisschop.
Of de aantijgingen tegen de Argentijn waar of onwaar zijn, deed er niet eens zoveel toe. Veel belangrijker en veelzeggender was de reactie van Franciscus – de paus die beterschap beloofde en zwoer nooit meer iets onder het tapijt te schuiven. ‘Ik ga er geen woord over zeggen,’ zei hij.
‘Vind je het anders leuk de paus zelf ook even te ontmoeten?’ herhaalde de perssecretaris van het Vaticaan. ‘Tja, ik zit een beetje krap in mijn tijd,’ wilde ik nog grappen, maar onder het toeziend oog van Petrus, die vanaf de muur stichtelijk op mij neerkeek, slikte ik die woorden in. ‘Oké, dan kunt u over vijf minuten achter mij aan lopen.’
Snel pakte ik mijn telefoon uit mijn binnenzak en vroeg Google: hoe de paus aan te spreken? Tijdens het laden flitsten mijn ogen terug naar de muurschildering van Petrus, wiens blik opeens nog strenger op mij neer leek te dalen. ‘Sua Santità,’ oefende ik alvast. Noch Petrus, noch ik leek erdoor te ontspannen.
De handdruk zelf werd een vluggertje – schijnbaar is er op de drempel van het eeuwige leven weinig tijd voor voorspel, laat staan voor vragen van een journalist – toch bleef ik mij de rest van de dag afvragen waarom de paus mij – een ongelovige journalist van een afvallige katholieke krant – de hand wilde schudden.
Zoekend naar een antwoord stuitte ik op een kronkel van Simon Carmiggelt over het vernuftige rooms-katholieke verdienmodel bij een standbeeld van Michelangelo. Omdat het begin jaren zeventig blijkbaar nog blasfemisch was entreegeld te heffen in een kerk, installeerden de priesters er een lamp die pas aanfloepte als toeristen 100 lire betaalden. ‘Katholieken zijn praktische mensen,’ concludeerde Carmiggelt.
‘Godnondeju,’ was 46 jaar later mijn eigen woordkeuze toen ik later die week op de Vaticaanwebsite de foto van mijn handdruk zocht. Ik zag eindeloze rijen foto’s waarop de paus, steeds met dezelfde gezichtsuitdrukking waarbij zijn ene kin genoeglijk rust op zijn tweede kin, de handen schudde van duizenden schaapachtig lachende lammeren. Prominent eronder stonden vrijwel alle bedragen tussen de acht euro voor een korrelig jpeg-bestand, tot 120 euro voor een ingelijste canvasprint van 70 bij 100 centimeter, exclusief verzendkosten.
De schoorsteen van de Sixtijnse Kapel moet natuurlijk ook gewoon roken, dacht ik, waarna ik gedwee op ‘bestellen’ klikte. Praktische man, die paus.