Eenmaal in Italië aangekomen, bleek dat de Italianen ons dialect niet echt begrepen en wij hun moerstaal niet konden verstaan. Echter de Italiaan is niet alleen gastvrij, maar ook behulpzaam en geduldig. Zeker als er iets te verdienen valt. Al deze kwaliteiten kwamen duidelijk naar voren, wanneer wij gingen shoppen. Was het bestellen van het merendeel van de producten die wij nodig hadden, een koud kunstje in dit warmbloedig land; veelal even aanwijzen. Het werd moeilijker, toen mijn vader het in zijn kop kreeg te willen vissen. Niet met brood of aardappelen. Nee, met maden....
Nu hadden we veel meegenomen, maar niet van die kleine witte beestjes. Zelfs het vlees dat onder het vet werd meegenomen, bood geen soelaas. Dus vroeg mijn vader aan zijn zonen - hij had er vijf, waarvan er drie met hem waren meegereisd - of zij misschien even maden voor hem wilden kopen. Hierbij dienden zich een aantal onvolkomenheden zich aan. De eerste was: waar halen we die krengen. Commune d'Idro bestond in die tijd uit enkele huizen, een café, een Spar en een slagerij. Ten tweede: wat was het Italiaans voor maden.
De animo om deze kwesties op te lossen, ontbrak volledig bij ons. En mijn vader repte er niet meer over. Totdat hij bij de slager, dankzij zijn gebarentaal, erin slaagde karbonaden te bestellen. Snijbewegingen in de nek waren voldoende om de man op de juiste spoor te zetten. Verblind door dit succes, raakte mijn vader overmoedig en vroeg gelijk om maden. Wij wilden wel door de grond zakken van schaamte. De slager werd één groot vraagteken. Wat langzaam veranderde in een uitroepteken, toen mijn vader hevig aan zijn achterwerk begon te krabben en vervolgens deed, alsof daar hij tussen duim en wijsvinger iets pakte.
De man begaf zich naar achteren en kwam stralend triomfantelijk terug met een doosje maden! Dat de vakantie van mijn vader niet meer stuk kon, hoef ik niemand meer uit te leggen. Evenmin, dat mijn vader de vissen die hij ving, aan de slager gaf. Dat had hij trouwens toch wel gedaan: wij hielden niet van vis!