De arena is ook zo'n must. In het jaar 30 na Christus, die toen trouwens pas echt aan zijn spirituele leven begon, werd dit kolossale bouwwerk feestelijk in gebruik genomen. Menig keer heb ik om dit monument heen gelopen. Even zo vele keren heb ik op een steenworp afstand van dit baken op een terrasje cappuccino zitten drinken. In 1978 besloten we - mijn ouders, mijn vrouw en ik - ons nu eens niet te beperken tot de buitenkant van dit Romeinse theater. Evenmin tot alleen een rondleiding erdoor. Neen, wij gingen voor de hoofdprijs! De opera. De Aïda van Verdi in ons geval. Verrassend misschien. Maar beslist geen sprong in het duister.
Mijn moeder was een nichtje van een bekende Nederlandse tenor. Bij wie zij als kind regelmatig over de vloer kwam. Mijn moeders vader, mijn opa dus, tikte op de maat van de muziek op de leuning van zijn stoel. Hierdoor sleet die leuning helemaal uit. Ondanks dat deze van eikenhout was. De enige muziek die mijn opa wilde aanhoren, was operamuziek. Het duurde bij mij iets langer voordat het operavirus genadeloos toesloeg. Ik vond zo'n zangfestijn in het begin vermoeiend en soms lachwekkend. Vooral als iemand een half uur lang lag te zingen dat hij stervende was, dacht ik: ‘Doe het dan, zonde van je tijd!' Toen ik de opera's beter begon te begrijpen, kreeg ik meer en meer waardering voor deze vorm van volkstoneel.